Op een dag in het winterse voorjaar zitten Tommy Wieringa en Gerda van de Haar en Len Borgdorff van Liter aan tafel bij Marcel Möring. Hij is onze gastheer, onze kok en de gesprekspartner van Tommy Wieringa. De conversatie verloopt moeiteloos, met soms een overdrijving of understatement om de goede verstandhouding te vieren. Enkele fragmenten van het gesprek komen op leesliter.nl, het leeuwendeel verschijnt in Liter 86 (juni 2017) en 88 (december 2017). Dit is fragment 3.

 

Door Len Borgdorff en Gerda van de Haar

 

De eerste hoofdstukken van Joe Speedboot kunnen allemaal beginhoofdstuk zijn. Het boek had ook bij twee kunnen beginnen, zeggen wij. Of bij drie of vier. Steeds opnieuw word je krachtig het verhaal ingezogen. Pas bij het vijfde hoofdstuk heb je het gevoel dat je rustig een roman aan het lezen bent.

 

 

Genreverbalisme

 

Möring knikt. ‘Daar herken je een goed boek vaak aan. Dat het op verschillende punten zou kunnen beginnen en dat er misschien twee of drie mogelijke eindes zijn. Niet meer, anders wordt te veel John Irving. Die lijdt aan een soort prostatitis: dan eindigt het en dan wordt iemand ’s nachts wakker en dan gebeurt er toch weer wat.’

 

‘Je ziet trouwens in veel boeken dat het eigenlijke einde voor de slotalinea’s ligt. De schrijver was al klaar, en dacht toen: en nu nog een briljant einde.’ Wieringa pakt zijn glas. ‘Ik heb sterke herinneringen aan de tijd dat ik Joe Speedboot maakte: ik was arm, ik was toegewijd en ik schreef. Ik had zin. Ik schreef voor mezelf. Nog steeds vind ik dat het voor een dik boek als dit heel weinig dunne plekken heeft. Dat zei jij, ooit, Marcel, dat sommige hoofdstukken uitsluitend zijn bedoeld om je naar het volgende te brengen.’

 

‘Geen hele hoofdstukken, wel stukken.’

 

‘Inderdaad, stukken. Maar dat wilde ik juist vermijden. Later is daar een woord bij gekomen: genreverbalisme, wat ik een fantastisch begrip vind.’

 

Möring grinnikt. ‘Ooit interviewde ik Inez van Dullemen. Zij vertelde dat ze liever novellen schreef dan een roman, juist omdat zij een hekel had aan het vulmiddel. Maar in een roman ontkom je er niet altijd aan.’

 

Een beetje schrijver moet die tussenstukken dan toch juist spannend willen maken?

 

Möring: ‘Je leeft als schrijver zo intens met je tekst dat je op een zeker moment doodziek wordt van je vulmateriaal. Dan dien je ervoor te zorgen dat alles verdwijnt behalve het hoognodige. Maar je moet ook zo lang met je tekst leven dat je de walging van een lezer gaat voelen die denkt: nu gaat-ie weer los. Niettemin kan dat ook een punt zijn waarop je met opzet vulmiddel gebruikt.’

 

 [wordt vervolgd]

 

Submit to FacebookSubmit to Twitter