door Betsy Biemond, 14 april 2021
‘Ik sla de Bijbel ergens bij het Nieuwe Testament open en beland bij de brief die de apostel Paulus honderden jaren geleden schreef aan de gemeente in Rome. “Want de schepping is veroordeeld tot een zinloos bestaan,” lees ik. Ik schraap mijn keel en wil al naar een ander Bijbelboek bladeren, maar dan lees ik toch door.’
Anna Pannekoek is door haar man Arend van den Brandhof meegenomen naar Groningen, Suriname. Veel voelde ze daar niet voor, maar ze had te gehoorzamen. Bij een bezoek aan Suriname stuitte Marlies Medema op haar grafsteen, de enige die herinnert aan de emigratie van een groep Nederlanders in de negentiende eeuw. Medema dook in de archieven om te onderzoeken welk verhaal schuilging achter deze bijzondere boeroesnaam. Arend van den Brandhof, Anna’s man, was een bewaarder en dus zijn tekeningen van de kinderen, lijsten met preekbeurten, en zelfs twee handgeschreven brieven van Anna zelf bewaard voor het nageslacht. Feiten genoeg dus om een mooi historisch verhaal op te baseren. Maar is het dan ook een goede keus om de historische Anna hoofdpersoon te maken van een roman?
Arend wil naar Suriname omdat hij in Nederland het weinig aanlokkelijke vooruitzicht heeft altijd dorpspredikant te blijven, met een te laag inkomen. Je verwacht als lezer dat het geloof in het leven van Arend een doorslaggevende rol speelt, maar dat is niet het geval. Arend is geen dominee met de roeping God boven alles en zijn naaste als zichzelf lief te hebben. Dat wordt al duidelijk als Anna hem vraagt waarom hij eigenlijk theologie studeert: er is een beurs voor te krijgen. Van een wat arrogante knappe theologiestudent ontwikkelt Arend zich in een harde, egoïstische dominee die het niet schuwt om zijn eigen gezin boven alles van comfort te voorzien en de noden van zijn zieke gemeenteleden te negeren. Zwager Dirk, ook predikant, is daarin zijn tegenhanger en Anna voelt zich tot hem aangetrokken. Desondanks blijft Anna ook voor Arend en haar keuze voor hem vechten, hoeveel spijt ze ook van die keus heeft.
Anna wil niet naar Suriname. Ze is bang voor de reis over het water vanwege een jeugdtrauma én heeft een longziekte. Waarom gaat ze dan toch overstag? Omdat Arend zo dominant is en Anna een hekel aan ruzie heeft? Dat zijn keuzes waarmee Medema haar karakters inkleurt. Niet altijd is deze inkleuring even scherp. Anna bijvoorbeeld is in de ene scène een moeder van zeven kinderen die op oudjaarsavond met vriendinnen haar geweer leegschiet om de jaarwisseling te vieren en tegelijk een gehoorzame vrouw die haar man volgt omdat ze beseft dat ze het met hem moet doen en een hekel aan ruzie heeft. Over haar geloof lezen we, eenmaal in de moeiten van Suriname steeds meer. Medema beschrijft hoe ook na jaren iets van de innerlijke kracht van Anna overblijft, door wél de zieken te gaan bezoeken ook al verbiedt Arend het haar, door tegen Arend in te blijven gaan ondanks het besef dat hij niet voelt wat zij bedoelt. Wanneer Anna aan een buurvrouw op haar sterfbed voorleest uit de Bijbel over de schepping in barensnood, geeft deze haar een les mee die haar hoop geeft als ook haar leven eindig blijkt: ‘u hebt de moed om te doen wat u kunt. De rest komt wel uit de hemel.’
Medema heeft een vlotte pen waar mooie zinnen uit voorkomen. Het verhaal komt daarmee dicht bij lezers. Wanneer Anna te horen heeft gekregen dat ze ernstig ziek is schrijft ze bijvoorbeeld: ‘Het lijkt wel alsof Suriname meer sterren telt dan Nederland. De blauwzwarte hemel boven de Saramacca is overdekt met een deken van lichtjes. Ergens achter die miljoenen sterrenstelsels moet de plek zijn waar mijn ziel naartoe zal reizen.’ Waarschijnlijk citeert ze ook daarom Bijbelteksten uit Het Boek, al noemt ze ergens dat Anna de Statenvertaling gebruikt. Het maakt het wel lastiger om te beseffen dat Anna in een ander tijdperk leefde, met andere gewoontes en met andere waarden. De natuurlijke gezagsverhoudingen in een gezin bijvoorbeeld, of de afstand die er was tussen personeel en gezinsleden, de verhouding tussen man en vrouw – Medema benoemt het allemaal, maar toch voel je als lezer de afstand. Zó was het wel, maar we weten inmiddels dat het zo niet hoort, proef je tussen de regels door. Juist daarom blijven er twijfels achter of Medema wel écht in het hoofd van de historische Anna is gekomen, of ze haar echt heeft gepeild, de vragen heeft gesteld die Anna heeft gesteld. Dat is jammer, omdat ze de reis, de voorbereidingen en de aankomst wél goed heeft onderzocht en beschreven, waardoor het indrukwekkende verhaal van de boeroes de aandacht krijgt die het zeker verdient.
Marlies Medema, Papieren paradijs. Uitg. Kok Boekencentrum, Utrecht 2021, 400 blz., € 21,99.