door Len Borgdorff, 17 maart 2021


Met behulp van het schoolbord werd uitgelegd wat bijzinnen waren. Ik zat voor de tweede keer in de derde en wist zeker dat ik dat vorig jaar niet had gehad. Er was bij de lessen Nederlands sowieso niets dat aan het jaar daarvoor herinnerde. De oude heer Boersma verborg zich vaak achter de rook van een sigaret en beperkte zich in zijn lessen tot twee onderwerpen: stilistiek en de Camera Obscura. Hij liet ons eindeloos schrijven, dat wil zeggen: hij dicteerde uit een oud schrift dat hij waarschijnlijk in het laatste oorlogsjaar zelf had volgeschreven en vervolgens honderden en honderden lessen lang had gebruikt om uit te dicteren. Hij wist heel goed wat er in het schrift stond, want tijdens het dicteren speelde hij met een papiertje of inspecteerde hij het laatje van de lessenaar zonder de tekst voor hem te hoeven raadplegen. Als hij weer een volgende sigaret op had gestoken, legde hij de nog brandende lucifer in de glazen asbak en staarde hij naar het onvermijdelijk afsterven van het vuur. Soms verscheurde hij een blaadje, meestal een absentenbriefje, en strooide hij de snippers over de kwijnende lucifer. Een keer was hij iets te scheutig met strooien. Er stak een vlam op en de asbak barstte. ‘O,’ zei meneer Boersma. ‘O, dat was niet handig.’ En dat was het dan. Er heerste volstrekte orde bij meneer Boersma, al was hij meer aardig dan onaardig. Maar hij was vooral afwezig.




Voor juffrouw Stegenga-Made lag dat anders. Die er op stond om mevrouw genoemd te worden en geen juffrouw. Het was vermoedelijk haar eerste jaar. Ze bereidde iedere les goed voor, probeerde ons alle hoeken van het vak Nederlands te laten zien, maar bij haar ging het zelden over stilistiek en nooit over Hildebrand. Zij liet ons De Uitvreter lezen en dat was een ontdekking! Maar we moesten ook ingezonden brieven schrijven voor de krant en op woensdag ging ze grammaticaal een diepte in waar ik toen nog geen belangstelling voor op kon brengen. Aan haar lessen dank ik veel strafwerk, lesverwijderingen maar ook een enorme reeks tekeningetjes. En de tekst I am the walrus, want die schreef ik met grote letters op de achterkant van mijn agenda. Ik gebruikte een balpen dus om de tekst indrukwekkend te laten zijn was ik heel lang bezig:

I am the walrus.

En omdat ik wel hield van onnavolgbare teksten begon ik daar ook zelf mee. Thuis, en in de les; dat wil zeggen: bij Duits en bij Nederlands, want daar kon dat. Zo ontstond er een lang gedicht dat eindigde met de regels:

Kom, ik stap weer op mijn postkoets.

De postzegels zijn uitverkocht.

 

Toen moest ik weer eens nablijven, deze keer omdat ik een multomap naar haar hoofd gooide. Gelukkig kan ik niet goed gooien en daardoor vloog de map naast haar tegen het bord. Bij het nablijven heb ik haar mijn gedicht voorgelezen. Vanaf die tijd lette zij minder op mij en gaf ik daar ook minder aanleiding toe. Wij waren elkaar gaan verstaan; er ontstond een verstandhouding in poësis.

Het verhaal gaat dat John Lennon zijn tekst I am the walrus schreef naar aanleiding van een brief van een kind dat de lagere school bezocht waarvan de Beatle zelf ooit leerling was. Een leraar gebruikte teksten van The Beatles in zijn les voor poëzieanalyse. Lennon meende dat een combinatie van LSD en creatieve gekte er wel voor kon zorgen dat een tekst helemaal niet te analyseren en te interpreteren viel en zo raapte hij wat flarden van kinderrijmpjes en persoonlijke ervaringen bij elkaar. Dat die walrus bij Lewis Carroll vandaan kwam, moge duidelijk zijn. In Angelsaksische landen denk je bij walrus eerder aan diens gedicht dan aan het merkwaardige beest in de dierentuin. Het verhaal gaat ook dat John Lennon meende dat de walrus iets goeds vertegenwoordigde, vandaar die identificatie. Dat duidt op een slechte lezing van The Walrus and The Carpenter en dat moet Lennon al vrij snel duidelijk gemaakt zijn: in de film Yellow Submarine zingt Lennon ‘I am the walrus, goo goo g’joob’, en dan zegt een meisje tegen hem: ‘No, you’re not.’ Ach ja, het is stof voor allerlei buitenissige en ongetwijfeld ook complottheorieën

Enfin, later zingt diezelfde Lennon nog eens ‘Here ’s another clue for you all, the walrus is Paul’ en zo gaat dat door.

De walrus van Carroll kwam in mijn leven via een LP van Donovan. Hij maakte van het gedicht een mini-opera. Zo werd me duidelijk dat de walrus de slechterik is die, samen met de timmerman, de jonge oestertjes mee uit wandelen neemt om ze vervolgens op te eten. Later ontdekte ik dat Danny Kaye het gedicht voor die tijd al eens zong, maar het is vooral de walrus van Donovan die in mijn hoofd zit.

"The time has come," the Walrus said,
"To talk of many things:
Of shoes—and ships—and sealing-wax—
Of cabbages—and kings—
And why the sea is boiling hot—
And whether pigs have wings."

Het kan niet anders of die walrus komt te pas en te onpas naar voren als het ergens tijd voor is. Als iemand zegt ‘The time has come,’ dan zal een ander daarop meteen reageren met  ‘the walrus.’ Aan de schoenen, de schepen en de zegellak zal men zelden toekomen.

Harry Nilsson bezingt in Mr. Richland's Favorite Song het opgaan, blinken en verzinken van een tieneridool. Dit is het laatste couplet:

"The time has come," the Walrus said, "to speak of other things"
Like a fallen star who works in a bar where Yesterday is king
The fans will stay for an hour or so, they still remember his fame
But the time has come the Walrus said, to call your fans by name.

Vorige week kreeg ik een mailtje van Liter dat men wilde stoppen met de rubriek In Poësis. Ik schreef er 253, iedere week een. En daarvoor was er de wekelijkse column Buren.

The time has come, the Walrus said.

Ik dank je voor je aandacht.

Len Borgdorff

Submit to FacebookSubmit to Twitter