door Menno van der Beek, 23 februari 2021
‘Paul Celan is de belangrijkste dichter van de tweede helft van de twintigste eeuw,’ zo begint de aanbevelingsbrief van de uitgever bij dit in stemmig zwart gestoken boek, ruim 900 pagina’s dik. Celan was een in het Duits schrijvende Roemeense Jood (Celan is een herschikking van zijn Roemeense naam, Anschel). In de tweede wereldoorlog verloor hij beide ouders aan de nazi’s, dus zijn positie als dichter in de taal van die moordenaars was ingewikkeld. Na de oorlog ging hij in Parijs wonen. Daar schreef hij gedichten en vertaalde die van anderen. En daar verloor hij in 1970 de strijd met een depressie en verdronk hij zich in de Seine, 50 jaar oud. Alle dichters zijn Joden, het aan Marina Tsvetajeva ontleende motto boven een gedicht in zijn bundel ‘De Niemandsroos’, is veelzeggend: hij wist zich als Jood de eenling, de buitengeslotene en de opgejaagde, die toch iets probeert te zeggen wat ertoe doet. Al schrijvend kwam hij tot de conclusie, dat hetzelfde voor de dichter geldt.
Celan zegt de dingen haast tastend, de woorden per stuk proevend, gebruikmakend van net iets eigenaardige samenstellingen uit het aan die vorm zo rijke Duits: ‘Laathoutdag onder / netnervig hemelblad. Door / grootcellige lege uren klimt, in de regen / de zwartblauwe, de / gedachtenkever. // Dierbloemige woorden / verdringen zich voor zijn voelhorens.’
Men krijgt geen anekdotes of op spanning gezette mededelingen, men krijgt een klein woordveld, met alle op een precieze manier geplaatste associaties, door de dichter aangereikt om de lezer een vertrekpunt te geven voor een associërend meedenken. En tegelijk ziet de gevoelige lezer de gedachten van de dichter voor zich, blauwzwart tastend naar wat men nog niet weet. Soms, vooral ook als de gedichten heel kort zijn, kan men het spoor bijster raken: ‘De verschrote taboes, / en het gependel ertussen, / wereldnat, op / betekenisjacht, op / betekenis- / vlucht.’
Dit boek is de collectie van alle gedichten van Celan, in een herziene vertaling. De gedichten zijn plezierig genoeg links in het Duits en rechts in het Nederlands opgenomen, zodat de lezer die het Duits enigszins machtig is kan oordelen over de vertaling. De indruk ontstaat dat Naaijkens een precieze en bescheiden vertaling heeft opgeleverd, wat in het geval van Celan ook eigenlijk de enige acceptabele aanpak is: omdat dit poëtische en associatieve taal is, die geheel nieuwe wegen zoekt, zou een meer interpreterende vertaling, waar sommige andere poëzie gediend mee zou kunnen zijn, hier alleen maar ellende opleveren. Wel kiest Naaijkens met enige regelmaat voor een iets archaïscher vertaling dan strikt noodzakelijk: in het beroemde ‘Todesfuge’ bijvoorbeeld, wordt ‘er befiehlt uns spiel auf nun zum Tanz’ in het Nederlands ‘gelast ons kom speel nu ten dans’, waarbij zowel ‘gelast’ als ‘ten dans’ ouderwetser zijn dan nodig, en de Nederlandse zin soepeler had gekund. Het risico bestaat zo dat de toch al lastig voor je uit te mompelen Celan helderheid verliest, die hij ook in het Nederlands erg goed kan gebruiken. En tegelijk, meestal is de vertaling soepel en goed, neem het sterke gedicht ‘Meeuwenkuikens’ : ‘Meeuwenkuikens, zilverig, / bedelen bij de oude vogel: / de rode vlek op zijn onder- / snavel, die geel is. // Zwart – een dummy– / kop doet het je voor – / zou sterker prikkelen. Ook blauw/ werkt, maar niet / de prikkelkleur doet het ‘m: / het moet een / prikkelgestalte zijn, een hele, / compleet / geconfigureerd, / een gegeven erfenis. // …………… // Vriend, / met teer overgoten zakloper, / ook hier, op deze / oever, schiet je, / bij allebei, bij tijd en eeuwigheid, in het / verkeerde / keelgat.’’
De woorden, de dichtregels van Celan hebben een signaalfunctie, vergelijkbaar met die van de gele vlek bij de meeuw: de meeuw weet waar te kijken of er iets te halen valt, als die vlek in beeld komt, al weet hij dan misschien nog niet precies wat er te halen valt. En als geel de normale manier is om iets te laten zien, dan zijn de woorden van Celan inderdaad een donkerblauw, naar zwart neigend signaal voor de lezer: ongebruikelijk, maar ze werken wel, voor wie bereid is zijn vingerwijzingen te volgen en de woorden de ruimte te geven. Soms werken blauw en zwart misschien zelfs beter dan het gangbare geel. Want van de taal, zoveel wordt duidelijk bij Celan, mocht en moest ook meer gevraagd worden, om nieuwe dingen, op een nieuwe manier, nadat gekende woorden tekortschoten om de lelijke moordpartijen, waar het continent zwaargehavend uit tevoorschijn kwam, te beschrijven.
‘De niemandsroos is een heldere bundel, ook al veronderstelt het lezen ervan enige eruditie. Soms moet je kristallograaf, entomoloog, glacioloog, kabbalist en geoloog tegelijk zijn’, schrijft Naaijkens in het nawoord. Misschien had de tem ‘cryptograaf’ ook niet misstaan in dit rijtje, en men kan zich daarbij afvragen wat het woord ‘helder’ nog betekent in het licht van het daaropvolgende rijtje specialismen. ‘Het is misschien begrijpelijk dat Primo Levi (1924 - 2007) het moeilijke of zogenaamd “hermetische” van Celan kapittelde, maar terecht is dat niet,’ vervolgt Naaijkens.
In hoeverre mag men van de dichter verwachten dat er in een gedicht verstaanbare mededelingen worden gedaan? Celan is de meester van de associatie, van het de lezer voorbereiden op nieuwe associaties door het inlassen van onverwachte woorden, die hij dan met zijn gedicht ook tot de mogelijkheden wil laten behoren. Zoals Christian Wiman zegt, in He Held Radical Light, waarin hij de mogelijkheden van de taal onderzoekt om het onzegbare te zeggen met de poëzie: ‘Het gaat over een capaciteit van de taal om overeen te stemmen met de essentiële eenheid die de kern van de dingen is, of nee: om die eenheid te zijn.’ Het ‘of nee’ van de vertaler Otten is haast nog preciezer dan het ‘really’ wat er alleen in het Engels stond. Terwijl Wiman de zin opschrijft, realiseert hij zich de omkering, en laat die zich bedenkende formulering staan, omdat daar gebeurt wat het gedicht ook vaak doet: de formulering van de werkelijkheid, de mededeling die een gedicht ook zou kunnen zijn, wordt tijdens die formulering het realiseren van een nieuwe mogelijkheid, die dan ook niet eindigt maar begint bij de gebruikte taal. De taal zegt nieuwe dingen over oude verrukkingen en zwarte verschrikkingen. En daarin is Celan zeker één der groten van de 20 eeuw.
‘Een laars vol hersens / in de regen gezet: // er zal een gaan zijn, een groot gaan, // ver over de grenzen / die ze voor ons trekken heen.’
Paul Celan, Verzameld Werk, vertaald en toegelicht door Tom Naaijkens. Uitg. Polak & van Gennep, Amsterdam 2020, 920 blz., € 35,-.